Onze moderne samenleving accepteert steeds minder risico’s. Daardoor richt de overheid zich steeds vaker op het identificeren en uitbannen ervan. Deze focus op maakbaarheid zien we ook terug binnen beleidsvelden waar risico’s niet of nauwelijks beheersbaar zijn. Een van die beleidsvelden is de jeugdhulpverlening. De afgelopen decennia hebben zich in dit domein een aantal schokkende gebeurtenissen voorgedaan. Het Maasmeisje en het meisje van Nulde zijn daar bekende voorbeelden van. En ook daarna zijn we nog té vaak getuige geweest van dit soort gebeurtenissen, met als recent dieptepunt de tragedie in Vlaardingen.

Auteur: Quirien Houweling

Na het Maasmeisje zijn jeugdzorgorganisaties zich nog meer gaan richten op het inventariseren van risicofactoren. Dit heeft ertoe geleid dat we nu werken met een kader waaruit maar één conclusie getrokken kan worden: iedereen die leeft, vormt een risico op kindermishandeling. Sla de codes en kaders er maar op na.[1] En inderdaad brengt het leven risico’s met zich mee. Wie risico’s zoekt, zal ze altijd vinden. Onze focus op maakbaarheid (strakke kaders en richtlijnen) leidt ertoe dat de jeugdzorgprofessional steeds vaker ter verantwoording wordt geroepen als het misgaat met een cliënt. Dit zorgt er weer voor dat professionals steeds krampachtiger omgaan met risico-inventarisatie.

Pedagogische onmacht

Een systeem van jeugdhulp dat gericht is op het vermijden van risico’s heeft als gevolg dat veel ouders zich bekeken, beoordeeld en vaak zelfs veroordeeld voelen. Toevallig zag ik tijdens het schrijven van deze blog op de televisie een moeder die ooit aan een jeugdhulpverlener had bekend haar kind, uit pure onmacht, wel eens geslagen te hebben. Tot haar verbazing ging de hulpverlener niet in op haar ‘pedagogische’ onmacht, in feite haar impliciete hulpvraag, maar kreeg ze vooral vragen of dit vaker gebeurde. De moeder kreeg het idee dat ze nu een ‘streepje’ achter haar naam had staan. Als dit haar nog eens zou overkomen, zou ze dit nooit meer aan een hulpverlener durven vertellen.

Wrang effect

Dit verhaal staat niet op zichzelf. Het is daarom tijd om terug te kijken op het gevoerde beleid en onszelf de vraag te stellen waar deze koers ons heeft gebracht. De kosten van de jeugdhulpverlening nemen toe. De balans tussen helpen en beoordelen is sterk doorgeslagen naar de beoordelende, vaak véroordelende kant. Ouders lijken zich steeds meer af te wenden van de hulpverlening. Een eerlijk verhaal over frustratie en onmacht wordt beantwoord vanuit geprofessionaliseerd wantrouwen. Dit is juist een enorm risico voor het welzijn van kinderen. Want zodra wij het contact met ouders verliezen, verliezen we ook het contact met het kind. En wanneer we het contact met kinderen verliezen, neemt het risico op ernstige mishandeling juist toe. Een uitermate wrang effect van goedbedoelde inspanningen.

(Wordt vervolgd)

[1] (Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (KNMG), de NJi-dossiers, de JGZ-richtlijn Kindermishandeling, handreikingen van Veilig Thuis/Augeo/Blijf Groep, WHO- en NICE-richtlijnen en internationale instrumenten (CARE-Index, SPUTOVAMO).